Bron: Ministerie
van Buitenlandse Zaken

Oppervlakte |
131.957 km2 (ca. 3,9 x Nederland)
|
Hoofdstad |
Athene |
Inwonertal |
10,7 miljoen (1999) |
Bevolkingsdichtheid |
80 per km2 (1999) |
Godsdienst |
Grieks-orthodox (86%) |
Taal |
Grieks |
Nationale feestdag(en) |
25 maart: uitroeping Onafhankelijkheid 1821;
28 oktober: Ochi-dag, het "nee" tegenover Mussolini. |
Klimaat |
Mediterraan |
Arbeidsmarkt
|
Beroepsbevolking per sector |
Landbouw (23%), Industrie (27%), Diensten,
waaronder Overheid (50%) (1998) |
Groeisectoren voor de arbeidsmarkt
|
Toerisme |
Werkloosheid |
10,5% (1998); 11,7% (1999); 12%
(2000) |
Griekenland
in vogelvlucht
Geschiedenis
Staatsinrichting
Binnenlandse politiek
Mensenrechten
Sociale situatie
Economische situatie
Buitenlands beleid
en veiligheidsbeleid
Betrekkingen met Nederland
Geschiedenis
Hoewel de Griekse geschiedenis zich uitstrekt over ruim drieduizend
jaar is de natiestaat Griekenland betrekkelijk jong. Pas in 1947
kreeg Griekenland de thans bekende staatsgrenzen. Griekenland was
van de 15e tot in de 19e eeuw bezet door de Turken. Op 13 maart
1822 werd na een korte onafhankelijkheidsstrijd de onafhankelijkheid
uitgeroepen. Na de Eerste Wereldoorlog brak oorlog uit tussen Griekenland
en Turkije. Griekenland trachtte daarbij zijn pas verworven grondgebied
in Klein-Azië uit te breiden. De Turkse overwinning resulteerde
in een exodus van etnische Grieken uit Turkije, die er o.a. in resulteerde
dat de bevolking van Athene in enkele weken verdubbelde. Bij het
Verdrag van Lausanne van 1923 werden de grenzen van het huidige
Griekenland vastgelegd (zonder de Dodecanesische eilanden, die pas
in 1947 door Italië werden overgedragen aan Griekenland). Duitsland
viel Griekenland in april 1941 binnen, nadat een eerdere Italiaanse
inval was afgeslagen. Nadat de Duitsers in oktober 1944 uit Griekenland
waren verdreven brandde de strijd tussen links en rechts in alle
hevigheid los. De Griekse burgeroorlog duurde van 1944 tot 1949
en heeft in Griekenland meer slachtoffers geëist dan de Tweede
Wereldoorlog. In 1952 kwam een rechtse regering onder veldmaarschalk
Alexander Papagos aan de macht. Zijn opvolger Constantinos Karamanlis
nam de nationale wederopbouw ter hand en aan het eind van de jaren
'50 en het begin van de jaren '60 behoorden de Griekse economische
groeicijfers tot de hoogste binnen de OESO.
In 1967 kwam na een staatsgreep een militaire junta onder kolonel
Papadopoulos aan de macht. In december van dat jaar ondernam Koning
Constantijn een poging de macht opnieuw in handen te krijgen. Toen
dit mislukte verliet hij het land. Papadopoulos en diens rechterhand
Patakos kondigden de noodtoestand af, hieven de politieke partijen
op, verboden de vakbonden, stelden censuur in en zetten duizenden
potentiële tegenstanders gevangen. Vele Grieken verkozen in
ballingschap te gaan, onder wie Melina Merkouri en Mikis Theodorakis.
In 1972 riep Papadopoulos de republiek uit en benoemde zichzelf
tot president. In november 1973 werden studentenonlusten onderdrukt,
waarbij enkele tientallen doden vielen. Later die maand werd Papadopoulos
vervangen door generaal Dimitrios Ioannidis, hoofd van de militaire
veiligheidsdienst. In juli 1974 trachtte Ioannidis de populariteit
van zijn bewind te vergroten door een staatsgreep op Cyprus te ensceneren
die had moeten leiden tot aansluiting van Cyprus bij Griekenland.
Dit plan mislukte en leidde tot de Turkse bezetting van Noord-Cyprus.
In de resulterende politieke crisis deed het militaire bewind een
beroep op Constantinos Karamanlis om uit ballingschap terug te keren
en leiding te geven aan herstel van de democratie.
Staatsinrichting
Krachtens de huidige grondwet (1975) is de republiek Griekenland
een parlementaire democratie, met een president als staatshoofd.
Tenminste elke vier jaren vinden parlementsverkiezingen plaats.
Van de 300 parlementsleden worden 288 gekozen in 56 kiesdistricten.
Het kiesstelsel is ingericht op het produceren van een meerderheidsregering.
De toedeling van zetels binnen de kiesdistricten wordt daarbij bijgesteld
ten voordele van de partij die in heel Griekenland de meeste stemmen
heeft behaald. Twaalf zetels zijn gereserveerd voor "staatsafgevaardigden"
(het betreft hier extra zetels voor de grootste partij, teneinde
de politieke stabiliteit te vergroten). Het parlement kiest de president.
De uitvoerende macht berust bij de regering. De regering wordt benoemd
door de president maar kan door het parlement worden heengezonden.
Rechters worden voor het leven benoemd en zijn onafhankelijk.
In aanvulling op de staatsinstellingen van de trias politica kent
Griekenland de "Raad van de Republiek", die bestaat uit de premier,
de oppositieleider en alle voormalige staats- en regeringshoofden.
Deze Raad staat onder voorzitterschap van de President van de Republiek
en wordt bijeengeroepen in geval van nationale crisis of wanneer
de politieke partijen er niet in slagen een regering te vormen.
In dat geval benoemt de Raad een premier ad interim totdat nieuwe
verkiezingen kunnen worden gehouden.
De grondwet legt de bijzondere positie van de Grieks-orthodoxe Kerk
vast. Vrijheid van godsdienst wordt gegarandeerd, maar missie- en
zendingsactiviteiten zijn niet toegestaan. Het in omloop brengen
van andere bijbelversies dan de door de Grieks-orthodoxe Kerk goedgekeurde
is evenmin geoorloofd.
Binnenlandse
politiek
Sinds 1974 wordt de Griekse politiek gedomineerd door de linkse
Panhellenistische Socialistische Beweging (PASOK-partij) en het
rechtse samenwerkingsverband Nieuwe Democratie (ND). Na het overlijden
van Premier Papandreou in juni 1996 werd Constantinos Simitis premier
en tevens politiek leider van de PASOK-partij. Na de vervroegde
verkiezingen van september 1996 werd een nieuwe regering gevormd
door PASOK. Premier Simitis voerde een stringent monetair beleid
en trachtte ook in andere opzichten Griekenland nauwer bij het Westen
te betrekken dan onder zijn voorganger Papandreou het geval was.
De PASOK-partij veranderde onder leiding van Simitis in een meer
pro-Europese partij, meer in het politieke centrum gesitueerd. Door
de verkiezingsnederlaag in 1996 kwam de ND-partij dichtbij een schisma.
Frequente veranderingen in het partijleiderschap zorgden ervoor
dat de koers van de ND fluctueerde tussen corporatistisch en liberaal.
Toen in februari 1999 bleek dat Griekenland enige tijd onderdak
had geboden aan de Koerdische leider Öcalan leidde dit tot
het aftreden van o.a. minister van Buitenlandse Zaken Pangalos.
Hij werd opgevolgd door Giorgios Papandreou, de zoon van de vroegere
premier. Tijdens parlementsverkiezingen in april 2000 werd
de PASOK-partij van premier Simitis herkozen met een kleine parlementaire
meerderheid; qua stemmenaantal boekten zowel PASOK als ND winst.
Centraal in het regeringsprogramma van de huidige regering staat
de uiteindelijke volledige convergentie met de andere EU Lidstaten.
Het hierin passende doel van toetreding tot de euro-zone op 1 januari
2001 is inmiddels gerealiseerd.
Mensenrechten
Griekenland is partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen,
zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag
inzake economische, sociale en culturele rechten. Griekenland is
voorts lid van de Raad van Europa, de Europese Unie en de Organisatie
voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), en is als zodanig
gehouden aan een groot aantal verplichtingen op het terrein van
de bescherming van mensenrechten in de ruimste zin des woords. Soms
doen zich problemen voor ten aanzien van de behandeling van minderheden,
dienstweigeraars, de rechtspositie van homoseksuelen en de positie
van andere religies dan de Grieks-orthodoxe. De pogingen van de
regering de rol van de Grieks-orthodoxe Kerk terug te dringen stuiten
op weerstand.
Sociale
situatie
Griekenland heeft geen uniform sociaal-verzekeringssysteem. De ongeveer
200 sociale- en pensioenfondsen, waaronder aparte fondsen voor bijvoorbeeld
juristen, docenten, handelsondernemers en boeren. worden de komende
jaren samengesmolten tot zeven fondsen om slagvaardiger te kunnen
opereren. Een groot probleem voor het Griekse verzekeringswezen
vormt het groot aantal Griekse burgers dat na pensionering in het
buitenland naar hun geboorteland terugkeert. Voor deze Griekse migranten
die in een derde land zijn gepensioneerd en zich daarna weer in
Griekenland vestigen, geldt dat de kosten voor medische verzorging
voor rekening van Griekenland zijn, indien ze voordien enige tijd
in Griekenland verzekerd waren. Dit ondanks het feit dat ze een
leven lang de premies hebben betaald in het land waar ze hebben
gewerkt. Daarbovenop neemt de vergrijzing in Griekenland snel toe.
Economische
situatie
Binnen de EU steekt de Griekse economie ongunstig af. In de jaren
tachtig steeg het aandeel van de publieke sector van 55% naar 70%.
De staatsschuld bedraagt 120% van het BNP. Toerisme is een belangrijke
bron van inkomsten. Landbouw vormt in Griekenland een veel groter
deel van het BNP dan in de andere EU-lidstaten (± 10 %).
Griekenland is als geen andere lidstaat afhankelijk van de structuurfondsen
van de EU. De regering tracht thans om met een "harde drachma-politiek"
de inflatie te beteugelen, en boekt hierbij enig resultaat. In juni
2000 werd Griekenland formeel aangenomen als deelnemer in de Economische
en Monetaire Unie vanaf 1 januari 2001, hetgeen het belangrijkste
beleidsdoel was van de regering in de afgelopen vier jaar.
Het concurrentievermogen
van Griekenland dient echter sterk vergroot te worden teneinde effectief
mee te kunnen doen in euroland. Het privatiseringsprogramma is minder
robuust dan op het eerste gezicht lijkt, en ondervindt aanhoudend
vertragingen. Met het oog op de EMU-deelname zal Griekenland ook
verregaande hervormingen moeten doorvoeren op het terrein van het
onderwijs, de sociale voorzieningen (o.a. vergroting van de arbeidsmarktflexibiliteit),
en de gezondheidszorg. De gestaag stijgende arbeidlozenquote vormt,
mede tegen de achtergrond van een aanzienlijke verborgen werkloosheid,
eveneens een punt van voortdurende zorg. Voor de hier genoemde problemen
heeft de regering nog geen probate oplossingen gevonden; de sensibilisering
van de bevolking gaat voorts gepaard met de aankondiging van overheidsmaatregelen
die op de kortere termijn de schatkist eerder belasten dan verlichten.
Buitenlands
beleid en veiligheidsbeleid
Griekenland werd op 1 januari 1981 het tiende lid van de Europese
Gemeenschap, na
bijna twintig jaar met de Gemeenschap geassocieerd te zijn geweest.
In 1975, een jaar na
het verdwijnen van de militaire dictatuur, vroeg het land het lidmaatschap
aan. De
aanvraag hing nauw samen met de wens de herstelde democratie te
versterken, alsook
met de aan Griekse kant bestaande bezorgdheid over de nationale
veiligheid, onder meer
na de Turkse inval op Cyprus in 1974. Van deze bezorgdheid is door
Griekenland vanaf
het moment van toetreding blijk gegeven door een herhaald beroep,
in het kader van de
Europese samenwerking, op ondersteuning van het Griekse beleid tegenover
Turkije.
In 1986 reeds verzette
Griekenland zich tegen het hervatten (na het herstel van de democratie
in Turkije) van de financiële steun aan dat land. In maart
1995 gaf Griekenland, in ruil voor concrete toezeggingen over toetredingsonderhandelingen
met Cyprus, zijn verzet tegen een douane-unie met Turkije op, maar
om politieke redenen (het conflict over de afbakening van het territoriaal
plat in de Egeïsche Zee) blokkeerde het de implementatie van
de financiële voorwaarden. De verhouding met buurland Macedonië
was gespannen, maar recentelijk enigszins ontdooid, hoewel de z.g.
naamskwestie nog niet is opgelost. Griekenland heeft de kandidatuur
van Thessaloniki voor het agentschap voor de wederopbouw van Kosovo
gekregen en hoopt een belangrijke rol te spelen bij de herstructurering
van de Balkan. De basis van het Griekse buitenlands beleid is verdere
integratie in de EU en het komen tot betere relaties met de buurlanden,
inclusief Turkije. In december 1999 ondersteunde Griekenland de
toekenning van een EU-kandidaatstatus aan Turkije.
Betrekkingen
met Nederland
De bilaterale betrekkingen worden het best omschreven als "goed
met af en toe een verschil van inzicht". Nederland wordt in Griekenland
gezien als pro-Turks, en een geschil betreffend de voormalig-Joegoslavische
Republiek Macedonië leidde in 1992 tot een kortstondige handelsboycot.
Dit doet niets af aan het feit dat oud-Minister van Buitenlandse
Zaken Van der Stoel tot op heden in Griekenland nog steeds populariteit
geniet i.v.m. zijn opstelling jegens het kolonelsregime. Overigens
ontwikkelt de handel in beide richtingen zich voorspoedig. Er is
tot verdriet van de Griekse overheid sprake van een structureel
Nederlands handelsoverschot. Indien men de "invisibles" bij de vergelijking
GR-NL betrekt, is sprake van een aanzienlijk evenwichtiger situatie;
vooral inkomsten uit toerisme mitigeren het beeld. De KLM vliegt
driemaal daags op Athene, en Griekenland is een populaire toeristenbestemming.
Ook de defensiematerieelsamenwerking en de samenwerking op het gebied
van scheepvaartzaken en milieu kunnen genoemd worden als positieve
punten in de bilaterale betrekkingen.
NB: voor cijfers en statistieken
vindt u de meest actuele informatie op www.minbuza.nl
Handige adressen:
Ambassade
Amaliastraat 1
2514 JC 's Gravenhage
tel: (0)70 363 87 00
Grieks Verkeersbureau
Kerkstraat 61
1017 GC Amsterdam
020 - 625 42 12 telefoon
020 - 620 70 31
|